Slingedael

Slingedael In Rotterdam-Zuid, aan de Dreischorstraat, staat verpleeghuis Slingedael. Het kleurrijke gebouw werd in de vroege zomer van 1988 in gebruik genomen en officieel geopend op 26 april 1989. Het huis voor psychogeriatrische bewoners dat is gebouwd in een doordachte driehoekige vorm, heeft afdelingen die luisteren naar de namen Meent, Weena, Blaak, Coolsingel en Lijnbaan. Straatnamen van Rotterdam-Noord, van de andere Maasoever. Namen die verwijzen naar de wortels van Slingedael. Het verpleeghuis is namelijk van oorsprong een voorziening van ‘Noord’. De Heul, zoals de voorloper van Slingedael heette, stond aan de Schiekade. Op de plek waar nu wooncentrum De Heulbrug is te vinden. De Heul, gebouwd in het midden van de jaren zestig, was een van de eerste nieuw gebouwde verpleeghuizen in het land. Destijds een hypermodern huis dat bewondering oogstte en navolging kreeg. Zij het voor slechts een korte periode. Al snel – ook toen stond de tijd niet stil – bleek het verpleeghuisconcept van De Heul hopeloos verouderd.

De Heul, aanvankelijk Gereformeerd Verpleeghuis voor Bejaarden geheten, was een initiatief van de diaconie van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum. De Commissie Tehuis voor Ouden van Dagen, een onderdeel van de diaconie, had eind jaren vijftig aan de Karel Doormanstraat al een nieuw bejaardenhuis gerealiseerd: Atrium. En op de plek waar de kerk gereformeerde bejaarden vóór die tijd een rustplaats bood – in een oud pand aan de Schiekade – zag de commissie mogelijkheden voor de bouw van een verpleeghuis.

In december 1960, kort nadat Atrium in gebruik was genomen, kwam de Commissie Tehuis voor ouden van Dagen met een ‘plan en voorstel tot de bouw van een verpleeg- huis voor chronisch zieke bejaarden’ aan de Schiekade 15. “De doelstelling van ons nieuwe verpleeghuis houdt in: verpleging en verzorging tot het einde,” schreef de commissie die de volgende doelgroep voor ogen had: mensen die niet in een ziekenhuis kunnen worden opgenomen, maar ook niet in staat zijn om zelfstandig een kamer in bijvoorbeeld Atrium te bewonen. Verbouwing van het oude rusthuis zou, inclusief de inrichting, 750.000 gulden kosten. Voor ‘slechts’ 150.000 gulden extra kon een nieuw verpleeghuis worden gebouwd, en daar ging dan ook de voorkeur naar uit. Eind 1962 zou het huis klaar moeten zijn. In het plan presenteerde de commissie ook al een verpleegprijs. Die zou gemiddeld uitkomen op 9,90 gulden per dag. “In vergelijking met de prijzen in andere verpleeghuizen, nl. 11,75 tot 15 gulden per dag, is dit bedrag aan de lage kant,” schreef dagblad Trouw in januari 1961. De krant drukte ook een schets af van de geplande voorgevel.

Die voorgevel zou er niet komen. En de geplande opleverdatum passeerde zonder dat er aan de Schiekade iets van de grond was gekomen. Pas op 6 september 1963, nadat het statige rusthuis was gesloopt, ging de eerste paal de grond in. In een persbericht legde de diaconie uit waar dat oponthoud vandaan kwam: “De Kerkenraad van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum besloot reeds in januari 1961 op voorstel van de Diaconie tot deze bouw over te gaan. De rondgang der plannen langs velerlei Gemeentelijke- en Rijksinstanties vorderde veel tijd en tenslotte bleef de goedkeuring van de Minister erg lang uit, zodat eerst begin December 1962 de definitief beslissende stappen konden worden ondernomen. De eerste zorg was het onderbrengen van de 29 nog aan de Schiekade in verzorging zijnde bejaarden in andere tehuizen, hetgeen vrij spoedig slaagde. Daarna kon met de sloop van het oude pand worden begonnen, die door de strenge winter ernstige vertraging ondervond.”

Het pand – volgens hetzelfde persbericht bedoeld om “in positieve zin” bij te dragen “in de leniging van de grote nood, die er ten opzichte van de bejaardenverzorging bestaat” – was een ontwerp van Architektenbureau Huib Sutterland, kostte 1,4 miljoen gulden en bestond uit zeven bouwlagen. De negentig bedden waren – per vier- negen- en elfbedskamers – verdeeld over vrouwen- en mannenkamers en de bovenste verdieping bevatte elf ‘zusterkamers’. “Het Tehuis zal voorzien zijn van alles wat de tegenwoordige tijd op het gebied van verpleging vraagt, meldde de diaconie vlak voordat de bouw van start ging.

In juli 1965 arriveerden de eerste patiënten. “We hebben er nu zestien,” zei directrice ’t Hart in een kranteninterview, “maar we kunnen er honderd hebben. We zitten alleen erg krap met personeel. Het is namelijk heel moeilijk om daar aan te komen.” In het najaar, kort voor de officiële opening op 23 oktober, is er voldoende personeel om op drie verdiepingen met in totaal vijfenzestig patiënten aan de slag te gaan. “Als we er meer hebben gaat de vierde verdieping ook open,” zei de directrice, die eraan toevoegde dat ook niet-gereformeerden welkom zijn. “Maar onze eigen mensen gaan voor, tenslotte hebben we dit huis zonder enige subsidie gebouwd van eigen geld.” Een naam kreeg het verpleeghuis pas in 1967. Op 11 december van dat jaar besloot het bestuur – op voorstel van de directrice die niet gelukkig was met de naamloosheid – om het huis aan de Schiekade in het vervolg De Heul te noemen.

Het huis was, ondanks de aanvangsproblemen, al gauw te klein, maar voor een aanbouw in de achtertuin gaf de gemeente Rotterdam geen toestemming. Enige soelaas bood het vertrek van het personeel naar een zusterhuis aan de ’s Gravendijkwal, waardoor de vijfde verdieping ter beschikking kwam voor twintig extra bedden. Niet lang, overigens, want er was dringend behoefte aan ruimte voor een activiteitenzaal. Die kwam er en daarin vond iedere vrijdagmorgen de weeksluiting plaats en verder werd er regelmatig het Heilig Avondmaal gevierd. Toen het buurpand – voorheen het Lidmatenhuis der Evangelisch Lutherse Gemeente – was aangekocht, kon een grote conversatiezaal worden gecreëerd. Een zaal die door middel van een doorgang op de derde etage met het verpleeghuis was verbonden en vooral werd gebruikt door bewoners van de tweede en derde etage. De eerste en vierde etage hadden allebei een eigen, kleine conversatiezaal. De Heul, hypermodern toen het midden jaren zestig openging, was desondanks gauw verouderd. “Wat accommodatie en uitrusting betreft voldoet het niet meer aan de huidige eisen op het gebied van verpleeghuizen,” schreef een krant in 1986, nog maar net twee decennia na de opening van het verpleeghuis.

In 1981 kreeg de Gereformeerde Stichting voor Bejaardenzorg die inmiddels de bestuurlijke taken had overgenomen van de diaconie (zie ook het hoofdstuk over Atrium), toestemming van het ministerie om nieuwbouw voor te bereiden. Wat volgde was een lange periode van plannenmakerij, overleg en getouwtrek. Zo was er geruime tijd onzekerheid over de nieuwbouwlocatie. Wel duidelijk was dat het nieuwe huis in een woonwijk zou komen. Dat was een bewuste keuze. Ook zou het in ieder geval Rotterdam-Zuid worden, omdat er op de linker Maasoever een tekort aan bedden was voor psycho-geriatrische patiënten, eind jaren zeventig overigens nog ‘geestelijk gestoorde bejaarden’ genoemd. De Schulpweg en het Zuiderpark waren opties en ook de buurt van het Feyenoordstadion werd genoemd.

Uiteindelijk waren in 1986 de plannen rond. Als nieuwbouwlocatie kwam de Dreischorstraat uit de bus: op de hoek van de Groene Kruisweg en de Slinge. De naam Slingedael – gekozen na een prijsvraag onder bestuur, personeel en vrijwilligers – is gerelateerd aan die locatie. Op 21 augustus 1986 sloeg de heer C. Overgaauw, toekomstig bewoner van Slingedael, de eerste paal. Op 22 juni 1988 kwamen de eerste bewoners en bijna een jaar later, op 26 april 1989, verrichtte voorzitter W.M. van Hove van de Gereformeerde Stichting voor Bejaardenzorg de officiële opening. Bij die gelegenheid ontving Van Hove de Erasmusspeld uit handen van het gemeentebestuur. Dit als onderscheiding voor vijfentwintig jaar inzet voor de ouderenzorg in Rotterdam.

Het nieuwe verpleeghuis kostte 22 miljoen gulden. De ontwerpers van Architectenbureau Geluk en Treurniet situeerden vijf verpleeg- afdelingen rond drie patio’s of binnenhoven én creërden een centraal ontmoetingsplein. Kleinschaligheid, huiselijkheid en privacy waren belangrijke uitgangspunten. De tekenaars en bouwers van Slingedael voorzagen in een woonomgeving voor honderdvijftig psycho-geriatrische bewoners en in vijftien plaatsen voor dagbehandeling.

De bouw van het nieuwe verpleeghuis was in bestuurlijke handen van de Gereformeerde Stichting voor Bejaardenzorg (GSB). Gelijk met de realisatie van Slingedael en de renovatie van Atrium werd de naam van GSB gewijzigd in Protestants Christelijke Stichting voor Ouderenzorg (PCSO) en werden voor de exploitatie van Slingedael en Atrium met de woongebouwen twee aparte stichtingen opgericht: Stichting Verpleeghuis Slingedael en de Stichting Ouderenhuisvesting en Verzorging. De PCSO beheerde het onroerend goed voor deze stichtingen en voerde de administratieve en technische taken uit, evenals Personeel & Opleiding.

Deze bestuursconstructie was nodig om de bestuurlijke en financiële ingewikkeldheid van ‘alles onder één dak’ het hoofd te kunnen bieden. En om de financiële risico’s te beperken. In 1993, toen de bouw van Slingedael alweer ver achter de rug was, smolten de drie stichtingen weer samen.