Pniël
Het onherroepelijke einde van een aansprekende periode. Zo kan het vertrek van de laatste diacones in 2001 het best worden omschreven. Na een halve eeuw ‘woord en daad’ kwam het werk van de Gemeenschap van Zendings-Diaconessen in Nederland aan de Oudedijk in Kralingen tot een definitieve stilstand. Nee, de patiënten hoefden niet weg. Verpleeghuis Pniël bleef gewoon open en alle werkzaamheden werden voortgezet. Ook die van de vertrokken zuster. Het huis in Kralingen ziet er strak en modern uit. Na de oplevering van de nieuwbouw in 2000 biedt het onderdak aan 120 patiënten. Pniël, voorheen een verpleeginrichting voor chronisch zieken, herbergt nu mensen met een lichamelijke aandoening of handicap én mensen met een psycho-geriatrisch ziektebeeld. Achter de strakke gevel gaat een hele geschiedenis schuil. Een geschiedenis die begint met de aankoop en verbouwing van een grote villa aan de Oudedijk. Het is begin jaren vijftig en de Zendings-Diaconessen slaan hun zorgzame vleugels uit naar Rotterdam-Kralingen.
De Gemeenschap van Zendings-Diaconessen in Nederland ging van start in 1935, ongeveer een eeuw na de oprichting van het eerste Diaconessenhuis in het toenmalige Oost- Pruisen. Het Nederlandse initiatief kreeg vorm vanuit het Zendings-Diaconessenhuis in Amerongen, waar sinds de beginjaren heel wat jonge vrouwen zijn opgeleid tot diacones. Diaconessen zijn dienaressen. “In navolging van Jezus Christus weten wij ons geroepen tot barmhartigheid en dienstbaarheid. Deze opdracht krijgt ook gestalte in de zorgverlening aan de zieke medemens, met betrekking tot het welzijn naar lichaam, ziel en geest. Met name willen wij hen op hun vaak moeilijke levensweg helpen wanneer zij dit willen om, door het geloof in de Here Jezus, steun en troost te ontvangen.” De Gemeenschap is een geloofs-, leef- en werkgemeenschap van diaconessen die herkenbaar zijn aan hun uniforme kleding en witte kapje. Ze komen uit diverse protestants- christelijke kerken en gaan ongehuwd door het leven. Voor hun werk ontvangen ze geen salaris, maar een persoonlijke toelage.
Op 31 december 1951, vlak voordat de deuren van ziekeninrichting’ Pniël opengingen, telde de Nederlandse Gemeenschap 76 zusters, waarvan 52 diaconessen, 27 ‘proefzusters’ en vijf ‘voorproefzusters’. Ze werkten op verschillende locaties in bijvoorbeeld de zieken- verpleging, de zuigelingenverpleging’ en het godsdienstonderwijs, als maatschappelijk werkster, als ‘Opvoedkundig Ambtenares’ en als kleuteronderwijzeres. In Rotterdam, om precies te zijn aan de Kortenaerstraat, was eind jaren dertig al een post geopend voor werk onder vrouwen, kinderen, jeugd en schippers.
De villa aan de Oudedijk 17 kwam in augustus in handen van de diaconessen. Een zekere heer Van Ispelen had de opdracht het pand uit 1903 te verkopen. Een goede vriend van hem, de heer Vooys, was voorzitter van de Stichting voor Zendings-Diaconessenarbeid en die zag er wel brood in om in de villa een zieken- inrichting’ te beginnen. De diaconessen, die ook wisten dat er dringend behoefte was aan dergelijke tehuizen, stemden toe. De koop- som kwam uit de kas van de Stichting Voorzieningenfonds, het pensioenfonds voor de diaconessen, en de Stichting voor Zendings-Diaconessenarbeid, waarin het werk op de ‘buitenposten’ was ondergebracht, nam de ziekeninrichting in exploitatie.
Direct na de aankoop volgde een verbouwing, die enkele maanden in beslag nam. In de villa kwamen negen ziekenzaaltjes met in totaal 35 bedden. Acht diaconessen, al gauw bijgestaan door een paar ’trouwe helpsters’, gingen het werk doen; de leiding was in handen van zuster Martha (Kooijmans). De diaconessen werkten dag en nacht en hadden maar één keer in de veertien dagen een middag vrij. Als ze sliepen, deden ze dat in de zolderkamers van het huis.
De officiële opening van Pniël was op 15 februari 1952. “Het gemeentebestuur is dankbaar voor het initiatief dat hier genomen is en voor de uitvoering hiervan,’ sprak wethouder A. Hogeweg bij die gelegenheid. “Blij zijn we hierover ook omdat deze ziekeninrichting zich ten doel stelt om naastenliefde te betrachten en die naastenliefde te doen uitkomen in de verpleging van zieken om Christus’ wil.” De gekozen naam is afkomstig uit de bijbel en refereert aan de plaats waar een innerlijk verscheurde Jacob God ontmoet. Pniël betekent God zien, God ontmoeten.
Vanaf het prille begin voorzag Pniël in een duidelijke behoefte. Jaar na jaar was het huis ‘volbelegd’ met ‘ernstig zieken’. “Het is welis- waar een zware dienst die onze zusters daar hebben aan meest ongeneeslijke patiënten, die veel geduld vergen en kracht kosten in elk opzicht. De nood van deze langdurig zieken is veel groter dan men in het algemeen weet,’ meldt het jaarverslag van 1953. De villa lag – met een bushalte en tramrails voor de deur- temidden van een kakofonie van geluid. Achter het huis, in de grote tuin, was het stiller, maar slechts weinig patiënten waren in staat om daar verpozing te zoeken. In de tuin stond een schuurtje dat als wasserij werd gebruikt, maar ook dienst deed als mortuarium. “Er was geen lift in het huis,” schrijft diacones Elizabeth (Schneider). “Was er iemand overleden, dan werd diegene met de brancard door vier zusters naar beneden gedragen en naar het bekende schuurtje in de tuin gebracht.’
“Het oude huis had een gemoedelijke sfeer,” blikt toenmalig huisdokter Van Noort terug. ,,Het was er gezellig, maar eigenlijk niet geschikt om er patiënten op een adequate wijze te verzorgen.” Nieuwe eisen van de Federatie van Verpleeginrichtingen en het ministerie – een minimum van vijftig bedden en mogelijkheden tot revalidatie en recreatie – brachten een discussie op gang over een nieuwer Pniël. “Hiervan hangt ook de erkenning van Pniël als verpleeginrichting af. In de toekomst wordt deze aan alle inrichtingen ontnomen die niet aan de nieuwe eisen voldoen. Wij verkeren hier dus in een zekere dwangpositie en hebben geen keuze, willen wij de arbeid in Pniël niet opgeven,” meldt het bestuur in 1965.
Het zou nog tot 22 januari 1970 duren voordat de eerste paal voor de nieuwbouw de grond in ging. Dit omdat er veel tijd besteed moest worden aan het verwerven van twee mogelijke obstakels. Perikelen buurpanden en het uit de weg ruimen van alle op financieel gebied – de kosten van de nieuwbouw werden geraamd op 4 miljoen gulden, maar liepen uiteindelijk met bijna 1 miljoen op – kwamen pas tot een eind nadat de zusters in het Duitse Marburg waren bijgesprongen met een forse lening. De nieuwbouw was vijf woonlagen hoog en bevatte, verdeeld over kamers voor twee en zes personen, 70 bedden, naast voorzieningen als een ‘dagverblijf, de eetzaal en ruimtes voor recreatie en revalidatie. De oude villa bleef in gebruik als zusterhuis. Op 15 september 1972 was de officiële opening van het nieuwe Pniël.
In de nostalgische villa, die wonderlijk contrasteerde met de superstrakke nieuw- bouw, was ruimte voor veertien diaconessen. Een aantal dat niet realistisch bleek. “Met het personeel is het nog tobben,” aldus het jaarverslag van 1971. “Goede krachten zijn niet dik gezaaid en helaas hebben wij niet genoeg zusters om Pniël zelf helemaal te bezetten.” Wel konden zes Filippijnse zusters worden aangetrokken, “die eerst nog de taal moeten leren om goede hulpen te kunnen worden.” De vergrijzende ‘zusterkring’ kromp hebben wij niet genoeg zusters echter, terwijl het aantal ‘vrije krachten’ in Pniël dus noodgedwongen toenam. Tegelijkertijd ontstond een zekere zorg over de mogelijkheid dat daardoor een andere geest’ zou binnenkomen en in 1976 kwam de vraag op de bestuurstafel of de ‘sociale arbeid’ in het huis moest worden voortgezet. Onder het motto ‘het gaat om geloof en niet om aantallen’ werd die vraag bevestigend beantwoord. “Een enkele diacones kan soms meer zegen verspreiden dan een heel leger. In 1989 telde Pniël nog zes zusters, twaalf jaar later vertrok de laatste en kwam er een eind aan een rijke relatie van vijftig jaar. De afstand tussen Rotterdam en Amerongen was eerder al vergroot toen – in 1994-de Stichting Verpleeghuis Pniël werd opgericht. Twee jaar eerder was de plaats van de laatste besturend zuster, Klasien (Vos), ingenomen door de eerste ‘burgerdirecteur’, de heer G. van der Kruijt.
De diaconessen zijn weg en de villa is er ook niet meer. Die moest wijken voor het nieuwste Pniël, dat – na een jarenlang proces van plannen maken en aanpassen, onderhandelingen, goedkeuringen krijgen, procedures afwikkelen en bouwen-op 22 november 2000 officieel werd geopend. Het verpleeghuis, dat na het vertrek van De Heul en Siloam een prominentere rol vervult in Rotterdam-Noord én fuseerde met verzorgingshuis Tiendhove in Krimpen aan den IJssel, telt nu 120 bedden. Ze zijn verdeeld over afdelingen met namen als Anker, Baken, Boei en Kompas. Namen die zonder twijfel verwijzen naar de inspiratie waaruit Pniël ooit ontstond. Overigens: de diaconessen zijn weg, maar een vleugje van hun cultuur – vooral hun dienstbare houding – hangt nog altijd in het huis…