Atrium

Tussen allerhande winkels, middenin de dynamiek van het stadscentrum, staat zorgcentrum Atrium. Een unieke plek die indirect te danken is aan de vernietiging van het hart van Rotterdam in de meidagen van 1940. Na de oorlog kwam de wederopbouw en mocht Atrium verrijzen aan de Karel Doormanstraat. Op 8 augustus 1958 ging de eerste paal de grond in en op 19 juni 1959 kon de vlag in top. Een unieke locatie, maar destijds ook een uniek gebouw: behalve de vier etages met zeventig bewoners was er ook een kerkzaal met vergaderruimtes van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum. Een atrium is een binnenplaats, Latijn voor een ommuurd pleintje bij een boerderij of een tempel. In een atrium uit de oudheid ben je onder de blote hemel, maar toch veilig. De bewoners van het Rotterdamse Atrium bevinden zich ook in een veilige omgeving. Mét een degelijk dak boven hun hoofd, maar overdrachtelijk onder de blote hemel van ruimte en lucht.

De voorgeschiedenis van Atrium begint ruim veertig jaar voordat het ultramoderne gebouw in 1960 in gebruik werd genomen. In 1916 gaf de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum de diaconie opdracht om ‘huisvesting en verzorging’ te gaan verlenen aan ‘ouden van dagen’. Een plan om een tehuis te realiseren aan de Bergsingel – naast de Bergsingelkerk – strandde omdat de kerk de kosten niet kon dragen. Wel haalbaar was het pand aan de Walenburgerweg 75. Het gebouw kostte 24.000 gulden en kon na enige bouwkundige aanpassingen op 16 april 1919 in gebruik worden genomen. In dit “Tehuis voor Ouden van Dagen der Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum’ was ruimte voor circa acht mannen en zeventien vrouwen. Een echtpaar (‘vader en moeder’) beheerde het gebouw; verder werkte er één dienstmeisje.

Totdat op 7 februari 1942 het derde tehuis in gebruik werd genomen. Aan de Schiekade 15 had de Commissie voor Ouden van Dagen mogelijkheden gezien, omdat het aldaar gevestigde gereformeerde Tehuis voor Wezen steeds minder bewoners trok. Nadat de nog overgebleven wezen waren verhuisd naar het provinciale weeshuis in Wassenaar, hadden de bejaarden weer onderdak. Het bleef echter een soort noodopvang. Begin jaren vijftig kwam de wens op om de huisvesting te verbeteren, ook omdat de overheid had duidelijk gemaakt dat de slaapzalen hun langste tijd zouden hebben gehad. Het tehuis aan de Schiekade zou daardoor ingrijpend onder het mes moeten. Zo ingrijpend, dat nieuwbouw een betere optie was.

Die werd gerealiseerd aan de Karel Doormanstraat in het hart van Rotterdam. De Gereformeerde kerk kreeg de grond toegewezen, omdat er in mei 1940 nogal wat kerkelijke bezittingen verloren waren gegaan. Naast het tehuis aan het Haringvliet waren onder andere ook twee kerken en het kerkelijk centrum verwoest. Van de nood een deugd maken. Dat deden alle betrokkenen door te kiezen voor een gebouw met een kerkelijk centrum op de benedenverdieping en een tehuis voor bejaarden daarboven. Het bejaardentehuis telde 62 kamers voor één en twee personen, ziekenzaaltjes, kamers voor de directrice en -op de dakverdieping – voor inwonend personeel, een kamer voor de zusters, badkamers en douchecellen; de keuken bevond zich in het souterrain en de receptiezaal in het kerkelijk centrum mochten. de bewoners gebruiken als conversatiezaal. “Het gezamenlijk bouwen geeft financiële voordelen voor beide belangen,” meldde het ‘plan en voorstel tot het herbouwen van het kerkelijk centrum en het tehuis voor bejaardenzorg’ (oktober 1956). De kosten- raming voor het kerkelijk centrum bedroeg 600.000 gulden, terwijl het bejaardentehuis 125.000 gulden duurder werd ingeschat. Het geld moest op tafel komen via oorlogsschade- vergoeding, subsidie en leningen.

Het door architect H. Sutterland ontworpen gebouw werd begin 1960 in gebruik genomen. De officiële opening volgde later dat jaar. Bijna had het pand Het Centrum geheten; de bouw- commissie achtte die naam toepasselijk en geschikt, maar ook ‘enigszins versleten’. Er was een lijst met meer dan vierhonderd gegadigden, maar uiteindelijk ging Atrium van start met 84 bewoners. Valide, gezonde mensen die het op hun oude dag wat rustiger aan wilden gaan doen in een aangename entourage. Ook enkele hoogbejaarden uit het tehuis aan de Schiekade behoorden tot de eerste bewoners. Wie in Atrium wilde wonen moest lidmaat zijn van een Gereformeerde kerk in Rotterdam. De in het bejaardenhuis woonachtige directrice en acht meisjes verrichtten alle voorkomende werkzaamheden. En dat voor de ‘kostprijs’ van 170,85 gulden per maand.

Al snel na de opening van Atrium kwam er een juridische splitsing tussen het kerkelijk centrum en het bejaardentehuis. Dit “in verband met opgelegde Straat- en Grond- belasting en Polderlasten. Deze belastingen zullen dan alleen aan het Kerkelijk Centrum worden opgelegd, omdat het bejaardentehuis dankzij de voorgenomen splitsing vrijstelling verkrijgt,” meldt het jaarverslag van 1961.

Gedurende de jaren zestig gingen de bestuurlijke banden tussen Atrium en de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum steeds meer knellen. Voor elke uitgave door het bejaardentehuis was toestemming nodig van de kerkenraad. Na een pittige strijd kwam de bestuurlijke scheiding van kerk en tehuis in 1967 tot stand. Op 11 januari van dat jaar ging de ‘Commissie voor Ouden van Dagen’, uitgaande van de Diaconie der Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Centrum op in de Gereformeerde Stichting voor Bejaardenzorg (GSB). De diaconie droeg alle goederen en middelen over aan de nieuwe stichting. In het bestuur bleef plaats voor enkele diakenen en/of predikanten.

De GSB wilde ouderen – geleidelijk aan niet per se meer van gereformeerde huize – meer aanbieden dan een plek in het verzorgings- huis. Zo kwam er in 1967 een verpleeghuis (zie het hoofdstuk over Slingedael) en volgde vanaf eind jaren zeventig de realisering van enkele complexen servicewoningen. De primeur was in 1978 voor Dyckhove; het 120 appartementen tellende complex verrees op de plaats van de gesloopte Zuiderkerk aan de Westzeedijk.

Daarna volgden Statenhove (op de plaats van de afgebroken Gereformeerde Statensingel- kerk), Zonnehove, Bisschopshove en als laatste de Heulbrug (op de plaats van het voormalig verpleeghuis De Heul).

Zoals zoveel andere verzorgingshuizen ont- kwam Atrium niet aan renovatie. Nieuwe inzichten leerden dat de kamers veel te klein waren en dat het pand ook op andere gebieden niet langer aan de eisen van de tijd kon voldoen. De wachtlijst werd korter en er waren ook kandidaten die weigerden. Midden jaren tachtig dreigde vanwege de politieke wens om protestants-christelijke huizen algemeen te maken en vanwege de geringe omvang van Atrium zelfs sluiting. Na protesten – op de Coolsingel en op het Binnenhof- en een goedgekeurd renovatieplan was het voort- bestaan verzekerd. Het kerkelijk centrum werd tijdens de renovatie opgenomen in het geheel.

Bovendien kreeg Atrium er twintig nieuw gebouwde verzorgingsplaatsen bij. Door de renovatie, die ruim 25.000.000 gulden kostte, kregen de bewoners twee keer zoveel ruimte: 41 vierkante meter in plaats van 20. De nieuwe appartementen waren zelfs 49 vierkante meter groot. Het nieuwe Atrium – eind 1988 officieel heropend en later eigendom geworden van de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR)-telde 56 plaatsen voor één persoon, vier tweepersoons appartementen, enkele zieken- kamers, een logeerkamer en algemene ruimten als een conversatiezaal, een kapsalon, een aula en een keuken.

De GSB bestond toen al niet meer. Daarvoor in de plaats waren in de loop van de jaren tachtig drie stichtingen opgericht: de Stichting Ouderenhuisvesting en Verzorging die Atrium en de servicewoningen exploiteerde, de Stichting Verpleeghuis Slingedael die dat deed voor Slingedael, en de Protestants Christelijke Stichting voor Ouderenzorg (PCSO). PCSO beheerde het onroerend goed en verzorgde onder meer de administratie, het secretariaat en de technische dienst voor de andere twee stichtingen. In 1993 fuseerde het trio; alleen de naam PCSO leefde voort.

In 2000 vierde Atrium het 40-jarig jubileum. In dat jaar werd op diverse manieren aandacht besteed aan de kwaliteit van zorg. Ook werd nagedacht over nieuwe zorgvormen voor het groeiend aantal bewoners dat aanvullende verpleeghuiszorg nodig had. Dit resulteerde in 2003 in de start van een huiskamergroep voor een twaalftal bewoners. Inmiddels – in 2004- krijgt bijna de helft van de bewoners individueel of groepsgewijs aanvullende zorg en begeleiding.